Zoals bij velen is ook mijn ‘fietscarrière’ begonnen tijdens kroegpraat…
“Volgende maand gaan we weer met z’n zessen een weekendje naar de Ardennen, Buzz. Is ook wel wat voor jou, joh. Vrijdag rijden we erheen. Zaterdag Luik-Bastenaken-Luik. Zaterdagavond ’n biertje drinken in Maastricht. En zondag relaxed weer retour.” “Lijkt me wel leuk, jongens, maar is dat geen loodzware tocht dan?”
“Ach, valt wel mee, 240km waarvan de eerste 160 relatief vlak en lichtglooiend zijn. En ja, de laatste 80km moet er redelijk wat geklauterd worden. Bovendien, als het te lastig wordt, kan je altijd bij Ronald instappen. Die rijdt met de volgwagen…”
Op zich leek het me leuk, zo’n weekendje. Bovendien was ik nog nooit in de Ardennen geweest. Maar om daar nou meteen 240km te gaan rondrijden. Probleem was wel dat er geen racefiets in m’n schuur stond. Erger: er stond niet eens een gewone fiets. Wel had ik een redelijke hardloopconditie (halve marathon in 1uur20). Maar of dat voldoende zou zijn om zo’n monstertocht uit te rijden, vroeg ik me wel af, ja. Drie weken lang spookte het door m’n hoofd: Zal ik wel, of toch maar niet?
Ik kon wel een racefiets van een buurjongen lenen, maar daar zat weer geen bergcassette op. Uiteindelijk besloot ik een week van tevoren maar een wielrenbroekje en een ‘echte’ fiets te kopen: de ultieme Giant Peloton. De goedkoopste uit de winkel: 695 gulden (330€). Omdat ik bang was voor een zere rug en pijnlijke kont, werd het navolgende aangepast: een lekker zacht zadel, een recht stuur en een kortere stuurpen, zodat ik redelijk rechtop kon zitten. Achteraan werden er nog wat tandwielen gewisseld, waardoor er in ‘noodgevallen’ 42×28 geschakeld kon worden. En ja, mocht het allemaal tegenvallen, zou ik er in ieder geval een lekker stadsfietsje aan overhouden…
Donderdag kon ik m’n Giant ophalen, vrijdag was de reisdag en zaterdagochtend om 7 uur zette ik m’n hardloopschoenen op de pedalen. Babbelend reden we Luik uit. Net de stad uit ging de weg al behoorlijk steil omhoog.
“Wat is dit, jongens, hoe heet deze klim?”
“Oh, dit mag geen naam hebben, hoor.”
Lekker was dat. De 42×28 moest direct gestoken worden. ‘k Zou op reserves gaan rijden. Maar ja, welke reserves? De vijf ‘vrienden’ reden bij me weg.
Op zich ging het allemaal wel. Genoot ook van de prachtige omgeving. Alleen was dat zadel toch minder zacht dan gehoopt. En ook erg smal. Na 60km stond de volgauto langs de kant. Om m’n zere kont te ontzien, haalde ik een handdoek uit de auto om die in m’n broek te stoppen. Zegt Ronald: “Wat heb jij daar nou onder, een onderbroek?” “Ja, hoezo?”
Bleek dus niet zo te horen, maar ja, wist ik veel. Liet ‘m ook lekker zitten. Was wel een gedoe met die handdoek erbij, maar de pijn werd minder. (Tjonge, als ik er nou nog aan terugdenk…)
Zo’n 20km verderop haalde ik zowaar een van de jongens in. Geen goeie benen, hijgde hij op het zoveelste stukje vals plat. De anderen zag ik weer in Bastenaken. Snel absorbeerde ik een bakkie koffie en een blikje rijstepap, en ging er weer rap vandoor. De bedoeling was om het onderlinge verschil niet te groot te laten worden, waardoor Ronald in de volgauto niet te veel heen en weer zou moeten rijden. Na 15km haalden ze me weer in. Even verderop begon het lichtjes te motregenen, te regenen, te hozen. Doorweekt reed ik richting Vielsalm. Op zoek naar de echte ellende. Bij de kerk rechtsaf omhoog de Wanne op. Tjonge, wat een killer, zeg. Er liepen daar toch heel wat bikkels naast hun fiets. Ik niet. Wel een lichte tinteling in de bovenbenen, maar van m’n ademhaling geen last. Lekker pedalerend naar boven. Daar zaten de mannen uitgebreid te lunchen. Zelf nam ik alleen koffie met gebak, en daalde 10 minuten later af naar Stavelot. Zij namen nog een warme choc.
Ronald kwam langszij rijden, en vertelde dat twee jongens eigenlijk wilde stoppen. Strontziek van al die regen. Ze hadden L-B-L immers al vaker gereden, en hoefden niks meer te bewijzen. Maar ja, “Zolang die kl**thommel nog in koers is, moeten wij ook wel door”, hadden ze gezegd. Lachen dus.
In de afdaling van de Haute Levée haalde ze me weer in. Was ook niet zo moeilijk, want inmiddels zat ik ook bij elke afdaling rechtop. Zoveel last had ik van m’n rug. Op de flanken van de Col de Rosier liepen toch ook weer heel wat pedaalridders omhoog. Vreemd, zo steil is die toch niet. Ik kreeg steeds meer moraal (destijds nog een onbekend woordje).
Na de Maquisard volgde La Redoute. Da’s een buitencategorie hufter, hadden ze me verteld. Door Remouchamps richting het viaduct. Meteen de 42×28 er weer op, en zo langzaam mogelijk naar boven. Halverwege kwam het eerste stuk van 20%. Dat ging nog net goed. Daarna effies op adem komen. Krachten sparen, want er komt nog zo’n lekker stukkie, werd me vrijdagavond ingefluisterd. Staand op de pedalen en slalommend tussen de ‘wandelaars’ door, redde ik het net. Had ook niet veel langer moeten duren. Euforisch vulde ik m’n bidonnen bij, en speerde door naar Luik. Geen slecht debuut, bedacht ik me. Op geen enkele klim afstappen en L-B-L uitrijden, met nul-komma-nul km’s in de benen.
M’n kont, m’n rug, de regen, ik voelde niks meer. Na een dikke 11uur reed ik met een big-smile over finishstreep. Daar kreeg ik vier stevige handdrukken en een paar ferme schouderkloppen. ’n Uur later finishte nummer zes.
’s Avonds zouden we Maastricht onveilig maken. Maar ja, we waren zo on-ge-loof-lijk stijf allemaal, dat we in de eerste de beste kroeg zeven barkrukken opzochten, en niet meer verder zijn gegaan. Wat een mooi weekend, zeg.
De Giant ging direct in de winterstalling, maar het Ardennen-weekend smaakte wel naar meer. In oktober werden nieuwe plannen bekokstoofd. De Marmotte werd de ultieme uitdaging. M’n conditie hield ik in de koude wintermaanden met hardlopen op peil. De eerste zaterdag in april stappen we weer op de fiets, was de afspraak. Na 1400km buffelen in de polder reden we eind juni naar Bourg d’Oisans…